Mijnbouw in Limburg voor 1959

 

Kolenmijn in Limburg

 

 

Als wij terugkijken naar onze geschiedenis, zien we dat Limburg vóór de mijnindustrie vooral bestond uit boerendorpen. Heerlen was lang niet zo groot als tegenwoordig. Door de komst van de mijnen groeide Limburg qua bevolkingsomvang. Veel mannen kwamen hun brood in Limburg verdienen toen de mijnen zich hier gingen nestelen. Steden groeiden en er kwamen bijvoorbeeld gezellenhuizen voor mijnwerkers die van andere landen kwamen. In deze huizen zaten allerlei nationaliteiten bij elkaar, van Marokkanen tot Spanjaarden en van Italianen tot Turken. In de gezellenhuizen werden zij verzorgd.

Steenkool

Mijnwerkers plaatsen stutten in de mijngang.

Het verzamelen van de losgebroken steenkool.

 

Limburgse Kempen:

 

De geologische kennis van het Kempens steenkoolbekken dateert van omstreeks 1875. De eerste steenkool uit het Kempens steenkoolbekken in Limburg, werd in 1901 aangeboord te As. De mijnmaatschappijen werden onmiddellijk daarna opgericht (behalve Houthalen: 1923), maar door de technische en politieke moeilijkheden duurde het tot na de Eerste Wereldoorlog voordat ze commercieel konden worden uitgebaat. De technische moeilijkheden hielden vooral verband met watervoerende (drijfzand)lagen. Enkel Winterslag had dit niet, daardoor was dit ook de eerste mijn die kon produceren. Alle mijnen moesten de dure bevriezingstechniek aanwenden bij de aanleg van de schachten, een methode die toen nog in een experimenteel stadium verkeerde.

Het Kempische Steenkoolbekken had als opvallend kenmerk dat er nooit steenkool verwerkende industrie naast is ontstaan. Dat blijkt uniek te zijn in de Europese mijnnijverheid. De Limburgse kolenproductie was vooral interessant voor de Waalse staalindustrie, die daardoor de import van steenkool kon verminderen. De Waalse mijnen waren verouderd en ook te klein om nog aan de vraag te kunnen voldoen. Bovendien bevatte de Limburgse ondergrond cokeskolen, waaraan op dat moment groeiende behoefte was.

 

Mijnwerkers (Kompels ) in de mijn.

1967: De laatste kar met kolen verlaat de mijn op de Heksenberg.

Laat zestiger jaren einde het mijntijdperk

 

Voor het aardgas gebruik van petroleumstel 

Elke morgen kolenscheppen en de kachel weer opstoken.

Ook de was werd gedroogd bij kolenkachel.

 

He einde van de mijnbouw:

 

In 1965 werkten zo’n 45.000 mensen in de mijnen en daar kwam nog al het toeleveringspersoneel bij. Al met al zeker 60.000 man, die allemaal hun baan zouden verliezen als de mijnen dichtgingen. En toch brak er geen volksopstand uit toen het nieuws bekend werd. Het publiek in de stadsschouwburg van Heerlen applaudisseerde beleefd toen Den Uyl vertelde dat de eerste mijn dicht ging en aankondigde dat er meerdere zouden volgen. Tien jaar later waren alle Nederlandse mijnen gesloten, zonder enig noemenswaardig protest. 

Het gebruik van lichtgas of stadsgas:

 

Lichtgas of stadsgas is gas dat in een gasfabriek wordt geproduceerd door steenkool te verhitten zonder toetreding van zuurstof.

Het werd vanaf de 19e eeuw gebruikt voor verlichting, verwarming, en om te koken. De precieze samenstelling verschilde per gasfabriek, maar de brandbare hoofdbestanddelen waren steeds waterstofgasmethaan en koolmonoxide. De samenstelling van het stadsgas in de Oostenrijkse hoofdstad Wenen was bijvoorbeeld 51% waterstof, 21% methaan, 15% stikstof, 9% koolmonoxide, en kleine hoeveelheden kooldioxide, hogere koolwaterstoffen en zuurstof.[1] Koolmonoxide is giftig, en brengt dus gevaar van koolmonoxidevergiftiging met zich mee bij het gebruik van stadsgas, in het bijzonder bij lekkage. Het maakte het stadsgas ook tot een veelgebruikt middel voor zelfdoding. De verbrandingswarmte van stadsgas bedraagt 17,5 à 20 MJ/m3. In de tweede helft van de twintigste eeuw (in Nederland in de jaren zestig) werd het stadsgas vervangen door aardgas.

 

Het werd vanaf de 19e eeuw gebruikt voor verlichting, verwarming, en om te koken. De precieze samenstelling verschilde per gasfabriek, maar de brandbare hoofdbestanddelen waren steeds waterstofgasmethaan en koolmonoxide. De samenstelling van het stadsgas in de Oostenrijkse hoofdstad Wenen was bijvoorbeeld 51% waterstof, 21% methaan, 15% stikstof, 9% koolmonoxide, en kleine hoeveelheden kooldioxide, hogere koolwaterstoffen en zuurstof.[1] Koolmonoxide is giftig, en brengt dus gevaar van koolmonoxidevergiftiging met zich mee bij het gebruik van stadsgas, in het bijzonder bij lekkage. Het maakte het stadsgas ook tot een veelgebruikt middel voor zelfdoding. De verbrandingswarmte van stadsgas bedraagt 17,5 à 20 MJ/m3. In de tweede helft van de twintigste eeuw (in Nederland in de jaren zestig) werd het stadsgas vervangen door aardgas.

 

De oude gasfabriek in Sappemeer voor productie van stadsgas.

 

Het stadsgas werd opgeslagen in de grote gastanks.

De eerste gasfabriek in het huidige Nederland werd in 1826 door het Britse bedrijf Imperial Continental Gas Association (ICGA) in Rotterdam in gebruik genomen. Een jaar hiervoor werd in Amsterdam al gas geproduceerd uit raapolie. Na vele verbeteringen werden in de tweede helft van de 19e eeuw door heel Nederland gasfabrieken gebouwd die vaak door de gemeente werden beheerd. Ook werden manieren gevonden om de afvalproducten van de gasproductie (steenkoolteer) te verwerken tot allerlei producten zoals kunstmestzwavelzuur en veel organische producten.

Nadat in 1959 bij Slochteren in Nederland een groot aardgasveld was ontdekt, werd in Nederland en België massaal overgeschakeld op aardgas. Een van de voordelen daarvan is dat dit geen koolmonoxide bevat en dus niet giftig is. Na 1960 waren de gasfabrieken overbodig; vele werden gesloopt, waarna meestal een ernstig met polycyclische aromatische koolwaterstoffen vervuild terrein achterbleef.